ARTIKEL VRIJ NEDERLAND
Onderstaand een artikel uit Vrij Nederland over de samenwerking tussen Ben Zuidema en privedetective John Vullers, toen een magnifieke combinatie. Intussen heeft Ben Zuidema ervoor gekozen meer van zijn vrije tijd te kunnen genieten en adviseert hij waar gewenst privedetectives. John is inmiddels zijn eigen recherchebureau begonnen zoals u op deze website heeft kunnen lezen.
Ik zou het nooit meer doen, privédetective !
Tekst Leon Verdonschot | Vrij Nederland
Het kantoor van Recherchebureau Ben Zuidema in Wessem (een dorpje van 2100 inwoners bij Roermond) is bij lange na niet zo flamboyant als de eigenaar ervan. Het is zelfs ronduit saai, op de kamer van Ben Zuidema zelf na, die oogt als een antiekwinkel. Bij de grote vergadertafel hangt een ingelijste still uit The Godfather. Op een paar bordjes en posters komt de gedeelde liefde van Zuidema en zijn jongere compagnon John Vullers voor automerk Porsche langs. Op sommige van de covers van de zes op Zuidema’s leven gebaseerde boeken in de serie Ben Zuidema Meesterdetective, inclusief een ® erachter, staat de eigenaar dan ook naast een klassieke auto van dat merk. Die boeken beschrijven ‘een leven vol verraad, intriges, chantage en meedogenloos geweld’.
ZIEKELIJK WANTROUWEND
Misschien komt het doordat Sammie, zijn lieve lobbes van een labrador, hem voorgaat, maar de man die deze ochtend zijn kantoor betreedt, roept niet onmiddellijk associaties op met een leven vol verraad, intriges en chantage. Ben Zuidema stelt zich voor, kijkt het bezoek kort indringend in de ogen en neemt plaats naast John Vullers.
Die zat zojuist midden in een verhaal over een man uit Antwerpen die laatst nog hier aan deze tafel zat. De man was voor 21 miljoen euro ‘bij de neus genomen’, en nog bleef hij geld betalen aan een groep criminelen die zich voordeed als investeerder. ‘Zo’n man denkt: alleen op die manier heb ik nog een kans iets van dat geld terug te krijgen. Er is een heel proces aan voorafgegaan waarin zijn vertrouwen is gewonnen en waarin allerlei stromannen zijn ingezet om te benadrukken hoe terecht dat vertrouwen is. En zulke mensen is altijd iets in het vooruitzicht gesteld, waarbij hebzucht gaat opspelen: investeringen, vooral richting Dubai, met een heel hoog rendement. Tien procent, soms zelfs twintig. Dat kán natuurlijk helemaal niet, dus ik denk vaak: hoe kún je daar nou ook intrappen? Dat is omdat ik zelf bij voorbaat al denk: je krijgt niets voor niks. Maar die mensen zijn heel anders geconditioneerd, die zijn goed van vertrouwen, soms té goed. Zelf ben ik alert. Ik neem niet alles zomaar aan, dat scheelt al een heleboel ellende. Hoe mooier wat me wordt voorgeschoteld, des te alerter ik word. De vraag die ik mezelf altijd stel: zou er nog een ander motief achter kunnen zitten? Als iemand me bijvoorbeeld iets gratis aanbiedt, moet hij het kennelijk kwijt. Dan is mijn vraag: waarom moet hij er vanaf? Ik vind alert overigens iets anders dan wantrouwend. Dat ben ik niet. In tegenstelling tot Ben. Die is dat wel. Ben is ziekelijk wantrouwend.’
Ben Zuidema klinkt instemmend: ‘Ik vertrouw niemand.’ Hij wijst naar labrador Sammie. ‘Dat is mijn beste vriend. Door mijn ziekelijk wantrouwen, zoals John het terecht noemt, ben ik eenzaam.’
‘Ik ben bijna tachtig, het is bijna goed geweest.’ Foto: Maarten Kools
POLITIEKE SPEELBAL
John: ‘Ik betrap mezelf wel eens op vooroordelen tegen bepaalde bevolkingsgroepen en culturen. Dat is beroepsdeformatie, omdat ik zo lang alleen maar met die gasten ben bezig geweest. Maar ik wil niet iedereen wantrouwen. Met als risico dat ik wel eens in het ootje word genomen.
Ben en ik kennen elkaar al dertig jaar. Toen we elkaar voor het eerst ontmoetten, werkte ik twee jaar bij de politie en nam ik de aangifte op van een kapitale inbraak in een dorpje vlakbij, waarbij elf schilderijen en elf tapijten werden ontvreemd, en Ben een deel ervan terugbracht. Een paar jaar geleden kwamen we elkaar weer tegen, heel toevallig, tijdens een zonvakantie.’
Ben: ‘Ik wilde het wat rustiger aan gaan doen, omdat mijn evenwichtsorgaan voor een deel stuk is. Ik ben dus letterlijk uit balans. Als ik ga staan, moet ik me vasthouden. Ik ben bijna tachtig, het is bijna goed geweest. Daarnaast werd ik steeds zieker van het systeem. Eerst Opstelten, nu die van der Scheut, of hoe heet-ie…’
John: ‘Van der Scheur.’
Ben: ‘Scheur. Jongens jongens, wat een volk.’
John: ‘De politie is een politieke speelbal geworden. Steeds als er een nieuw politiek milieu ontstaat, verandert het beleid en daarmee ook de koers van de politie. Dan weer hebben ondernemers prioriteit, dan weer de burger, dan weer helemaal niemand, dan komt er weer een dierenpolitie, dan is de dierenpolitie weer verdwenen. Je kunt nooit op de lange termijn plannen, omdat de korte termijn steeds verandert.’
Ben: ‘Er is ook heel veel veranderd sinds de IRT-affaire. De grootste blunder ooit is om die verhoren op televisie uit te zenden. Sinds de Sapman en al die anderen mag niets meer. Ik heb nog twintig miljoen aan vals geld mogen drukken om samen met de politie in Marseille boeven op te pakken. Dat zou ik nou niet meer moeten proberen. In Apeldoorn krijgen politieagenten nog steeds les in pseudokopen. Maar hoe kan een politieagent dat nou ooit doen? Die boeven ruiken al dat je een agent bent als je binnen wandelt, man.’
BOEVENTAALTJE
John: ‘Ik wil toch een nuance aanbrengen hier: er is echt een verschil tussen politie in burger en de WOD’er: dat Werken Onder Dekmantel is toch een andere slag. Geloof me, die herken je niet.’Ben: ‘Laatst kwam hier een of ander boefje binnen. Hij zat op de plek waar jij nu zit. Twee minuten, en hij zegt tegen John: “Jij hebt bij de wouten gezeten, of niet?” Dat zag en hoorde hij gewoon. John heeft die taal nog. Die moeilijke woorden. John heeft een leidinggevende functie gehad, die taal raakt hij nooit meer kwijt. Daar kan hij ook niks aan doen.’
John: ‘Volgens mij is dat precies onze kracht: de combinatie van Bens ervaring in de onderwereld, in opdracht van justitie, en mijn ervaring na dertig jaar bij de politie in de tactieken en technieken…’
Ben: ‘Hoor je hoe hij dat zegt? Dat bedoel ik dus. Ik zou echt geen brief aan een onderzoeksrechter kunnen schrijven zoals John dat kan. Maar ik spreek dat taaltje weer wel. Het boeventaaltje.’
Wij mogen niet alles wat de politie mag, maar wel net zoveel als een burger. Maar we weten meer.
John: ‘Overigens, toevallig hoorde ik laatst dat de burgerinfiltrant weer terugkomt. Omdat Justitie daar ook de voordelen van inziet. Kijk maar wat zo’n Alberto Stegeman met zijn verborgen camera aan het licht weet te brengen. En wat enorm is veranderd: het belang van privacy. Daar loop je als politieagent steeds opnieuw tegenop. Wij mogen niet alles wat de politie mag, maar wij mogen net zoveel als een burger. Alleen weten we meer dan die burger, omdat we zijn opgeleid in het vinden van informatie. En dan blijkt al snel dat er vaak veel meer informatie is dan je zou denken. Maar er is een verschil in mogelijkheden en mogen. Want ze mógen niet allemaal, al die technische hulpmiddelen, gadgets en snufjes die Ben in al die jaren nog nooit heeft gebruikt…’
Ben: ‘Man, ik kan niet eens sms’en. Weet je wat ik wel goed kan? Luisteren.’
John: ‘Ben moest vroeger naar buiten om de informatie te verzamelen. Nu is het andersom: je haalt de informatie naar binnen via internet en social media. Dan ben je er nog niet, want er gaat inderdaad niets boven goed luisteren in een gesprek, maar er is voor dat eerste gesprek plaatsvindt al zóveel te halen. Als mensen eens wisten wat er over je te vinden is op internet als je echt goed zoekt. En dan helemaal als je er nog de betaalde open bronnen bij neemt, zoals het kadaster, of instanties die vermogens inzichtelijk kunnen maken. Als je dat allemaal optelt, kun je er een compleet dossier van maken, inclusief foto’s, contacten, alles erbij. Dat is handig in allerlei soorten zaken.’
OVERSPELIGE ECHTGENOOT
Ben: ‘Die vader van dat meisje in de loverboy-zaak in Valkenburg zat hier aan deze tafel te huilen: mijn dochter is in de handen van een loverboy, en ze zit in België. Ik vroeg: hoe weet je dat? Ja, dat had ze hem verteld, aan de telefoon, en toen had ze opgehangen. Ik vroeg: op welk toestel heeft ze gebeld? Het toestel van de vader. Dan kijk ik al met een schuin oog naar John, want dan weet ik dat we iets moeten doen dat niet mag. Dus John gaat dan even naar buiten, komt twee minuten later terug en zegt: ze zit niet in België, ze zit in Valkenburg. Die vader vraagt: hoe weten jullie dat? Ik wijs daar naartoe.’
Zuidema wijst naar de overkant van het plein, waar een Mariakapelletje staat. Hij lacht. ‘Ik ga hem toch niet vertellen dat er een site in Amerika is die via een jongen in Oostenrijk en nog wat omwegen een telefoon kan peilen? Hóé, weet ik niet. Dat moet u mijn vrouw vragen, die snapt dat. Vervolgens is die vader naar de politie gegaan om te zeggen dat ze in Valkenburg zat. Hun reactie: “Valkenburg is groot.” Hij hier weer terug, John weer naar buiten, toen hadden we het adres, en dat bleek een hotel. Hij daar posten, hadden we haar gevonden. En die knuppel van een loverboy, en tachtig klanten, bleek vervolgens, waarvan er twee inmiddels zelfmoord hebben gepleegd. Die vader vroeg hoeveel ik van hem kreeg. Ik vroeg wat hij voor de kost deed. Timmerman. Ik zei: ga maar driehonderd euro pinnen. Ging hij vervolgens achteraf in de krant zeggen dat wij heel duur waren. Tsja. Dan voel ik me wel genaaid, ja.’
John: ‘We doen niet alleen zaken die met gestolen kunst of oldtimers te maken hebben, maar ook zaken rondom alimentatie, of overspel. Ik ga zelf niet in de auto zitten om te proberen die overspelige echtgenoot te betrappen, maar we hebben hieronder’ – hij wijst naar de trap naar beneden – ‘een opleidingsschool, en geven opdrachten aan mensen die hier een opleiding hebben genoten. Daar zitten er ook tussen die er wél heel veel plezier in hebben om uren in die auto te zitten wachten, en die brengen bij mij rapport uit.’
Ik heb geen ontzag voor criminelen. Als ze slim waren, zou ik ze niet kennen.’
Ben: ‘Ik heb dat nooit gedaan, dat kan ik echt niet opbrengen. Ik ben vroeger zelf altijd vreemdgegaan, man, schei uit.’
John: ‘Het kan ook in dergelijke zaken om veel geld gaan, hoor. Het aanleveren van valse cijfers om maar de alimentatie laag te houden, bijvoorbeeld.’
Ben: ‘Ik had de laatste jaren steeds minder zin in het werk. Omdat ik steeds sterker de ontevredenheid van de burger zag. En ook die van de politieagenten die er geen zin meer in hebben, omdat hun zaak toch op de grote stapel terechtkomt. Sommige van die mannen komen hier, willen privédetective worden. Ze denken dat het een vetpot is, want Zuidema rijdt in een Porsche. Maar het is iedere dag opnieuw heel hard werken. Hieronder is het leslokaal, daar kunnen ze het diploma halen. Maar motivatie is te weinig in dit vak, het moet passie zijn. Je moet dit werk heel graag doen, ook voor negen en na vijf.’
PLANKZAKEN
John: ‘Wat ik veel hoor van oud-collega’s, is dat dankbaar werk ondankbaar werk is geworden. Bij de minste of geringste fout word je afgeslacht, je kunt niets afmaken dus de burger niet tevreden houden, het werk blijf binnenstromen. Ik heb er dan ook begrip voor dat de politie niet meer alles aanneemt: er móéten keuzes worden gemaakt. Maar die keuzes ging vroeger tussen een winkel- en een fietsendiefstal, en nu tussen een overval en een verkrachting. Dan worden de keuzes schrijnend, dat vreet aan de voldoening van het werk. Je begint vandaag aan een zaak, maar morgen komt er alweer een nieuwe zaak binnen die prioriteit heeft. Waarmee die van gisteren al iets minder aandacht krijgt, en al snel helemaal geen aandacht meer. Dus worden zaken geseponeerd, of het worden plankzaken. En dus richt je je op zaken die panklaar zijn voor vervolging, zonder dat er nog gerechercheerd moet worden. Alleen al die weken voordat je aan een onderzoek kan begínnen! Eerst plannen van aanpak maken, die moeten naar de stuurploeg, maar de stuurploeg komt maar eens in de veertien dagen bij elkaar, moet je weer op wachten: te triest voor woorden. En tegelijk heel nodig, dat begrijp ik ook, want je wilt een afgewogen prioriteit stellen: gaan we aan de slag met overval één of met overval twee? Dus het gaat wél ergens over. Hier is het: klant belt, over een half uur ben ik aan de slag. De dag nadat ik afscheid heb genomen bij de politie ben ik hier begonnen, en heb ik mijn papiertje gehaald. Ik ben van origine al vrij commercieel ingesteld, dus de houding van ‘de klant is koning’ past wel bij me. Ik had juist altijd moeite met die bureaucratie bij de politie. Als ik een usb-stick nodig had, wilde ik iemand gewoon even naar de Mediamarkt kunnen sturen om er voor een paar euro een te halen, in plaats van al het papierwerk van de afdeling inkoop in te moeten vullen.
Als hier iemand komt, wil hij geholpen worden. Hier komen mensen die, laat ik zeggen, fiscaal gezien de dingen wat onder de radar willen houden. Nou, daar hebben wij begrip voor.’
Ben: ‘Ik keur zwart geld niet goed, maar het is mijn metier niet. Wij zijn geen verlengstuk van de fiscus.’
POTTENKIJKERS, SNUFFELAARS
John: ‘Of ze hebben te maken met een strafrechtelijke zaak die voor de politie geen prioriteit is. Neem bijvoorbeeld de diefstallen van auto’s, en dan met name oldtimers. Nogmaals, ik begrijp dat dat voor de politie geen enkele prioriteit heeft, maar voor die mensen zelf is dat vaak een zeer emotionele zaak. Die mensen willen alles uit de kast trekken om hun auto terug te krijgen. Want dát willen ze, hun auto terug. Wij zijn gericht op goederen, op het terugbrengen van de spullen. Dat is natuurlijk een groot verschil met de politie: die is ook gericht op het vinden van de daders. Maar die genoegdoening van de straf, die is voor het Openbaar Ministerie, niet voor ons.’
Ben: ‘Daar ben ik het dus niet mee eens. Ik denk daar anders over. Namelijk als volgt: de klant wil op de eerste plaats zijn auto terug. Dat staat voorop, want de klant moet tevreden zijn: met het geld van de klant koop ik bij de bakker mijn brood en tank ik bij het tankstation mijn auto vol. Maar ik vind dat ook degene die de auto van de klant heeft gestolen in het hok moet. Want doe je dat niet, dan steelt hij er nog een, en nog een, en nog een. Dan kunnen mensen wel zeggen: nou, wees blij, dan heb jij tenminste werk. Maar na een tijd weet ik natuurlijk wie die dieven zijn, en die heler ook, en die omkatter ook. En ik kan ze niet in het hok steken, daar heb ook ik de politie voor nodig. Maar die politie zegt tegen mij: we hebben wel wat beters te doen dan achter de hobby van een miljonair aan te zitten.’
John: ‘Het is ook niet dat wij de politie niet ter wille zijn.’
Ben: ‘Maar ze zien ons als concurrenten. Pottenkijkers. Snuffelaars. Denk nou niet dat die een hoge pet van ons op hebben. Ja, de mensen waar we mee werken, die wel. Maar die krijgen dan van collega’s waar ik nooit mee heb gewerkt te horen dat ik foute vriendjes heb.’
John: ‘De daders vinden is niet onze taak, maar hún taak. Bovendien: wij beschermen onze bronnen, die zijn voor ons belangrijker dan wie dan ook. Dus als we al informatie doorspelen, dan op een manier waarop niet valt te herleiden wie onze bron was. Waarvoor je creatief moet zijn, soms desnoods met de feiten.’
STROMANNEN
Ben: ‘We hebben laatst een zaak deels opgelost die zeventig jaar oud was. Zeventig! Over vijftien schilderijen die gestolen waren in 1945, door het Rode Leger uit een kasteel in Potsdam. Een van die schilderijen, van Benedetto Caliari, hebben we terug kunnen halen.’
John: ‘Je moet nooit bij het aannemen van een zaak denken, en zeker niet tegen de klant zeggen: over een maand of twee is het wel rond. Dat kan een dag duren, maar ook vele jaren. Er lopen in iedere zaak mensen rond met informatie, en het wachten is op de dag dat een van die mensen gaat praten. Tot die tijd moeten wij alle ijzers heet houden. Ook weer een verschil met de politie: op de plank is daar echt op de plank.’
Ben: ‘Mensen die hier binnenwandelen, doen dat nooit met de zin “Ik heb iets dat voor jullie interessant is”. Hébben betekent dat je een heler bent. Nee, de zin is: ik wéét iets.’
John: ‘Ik weet iets, en mijn vraag is of er een beloning op staat. En onze vraag is vervolgens of diegene te goeder of te kwader trouw is. Waarbij dat laatste betekent: dat hij zélf in de zaak zit. En dat is een kwestie van veel vragen stellen.’
Ben: ‘We moeten het hebben van mensen die iets weten. Maar iemand die te véél weet, is zichzelf dus in de problemen aan het brengen.’
John: ‘Maar daar komt-ie pas later achter.’
Ben: ‘Juist! Die gaat uiteindelijk mee aan het gas.’
John: ‘De zwaardere jongens sturen vaak een mannetje vooruit, een stroman. Die zegt wie hij is, vertelt waar hij vandaan komt, zegt informatie te hebben en kijkt hoeveel onderhandelingsruimte er zit in de beloning. Daar zijn we heel duidelijk in: we kijken wat de beloning is, en die delen we dan. Ons motto is: “delen is vermenigvuldigen”, want zonder die gouden tip hebben we níks. De contacten die anderen mijden, zoeken wij juist op. Dan bevind je je dus al snel in de gevarenzone, dus één scheidslijn moet heel duidelijk blijven: wij moeten aan de goede kant staan. De kant van de klant, niet van de heler.’
Ben: ‘Wij doen geen hand- en spandiensten voor criminelen. We laten ons niet gebruiken. Dus mísbruiken. Tegelijk: we zitten wel vaak met boeven aan tafel. Dat verwijt heb ik wel eens gekregen: jij hebt foute vrienden. Maar ik heb góéde vrienden, want alles wat ze mij vertellen, helpt bij het terugvinden van de spullen.’
John: ‘Kijk, we hebben natuurlijk regelmatig te maken met mensen die proberen te intimideren. Als je ze dat laat doen, ben je verloren: dan ben je precies in de positie waar ze je willen hebben. Bens felheid helpt hier ook wel. Hij ging deze week nog bij een behoorlijk zware jongen op bezoek omdat hij iets wilde weten. Het eerste wat die man zei toen hij Ben zag, was: “Je durft wel.”’
Ben: ‘Daar hebben ze juist respect voor.’
John: ‘Dat komt ook omdat jij dan meteen zegt: “Je kunt wel gevaarlijk zijn, maar je bent nog lang niet zo gevaarlijk als…”, en dan noem je de namen van de écht zware jongens waar je mee aan tafel hebt gezeten.’
ZELFKENNIS
Ben: ‘Ik heb geen ontzag voor criminelen. Als ze slim waren, zou ik ze niet kennen. Weet je wat slimme jongens zijn? De criminelen die niet opvallen. Ik heb een stamcafé in Heerlen. Gaat om tien uur open, met broodjes en koffie. Ik kom daar een keer voorrijden. Zet mijn auto voor de deur, zie er drie Mercedessen staan. Die herken ik. Ik loop binnen, zie de drie boeven al aan de bar zitten. Ik neem ook een kruk, en bestel mijn appelsap. Ik zie dat die drie net hun pils ingeschonken hebben gekregen. En toch vraagt een van de drie om de rekening. Ze betalen, laten hun bier staan en lopen naar buiten. Kijk: dat zijn slimme jongens, die drie. Want die weten wat er anders zou gebeuren. Een maakt een opmerking, ik zeg iets terug, die andere reageert daar weer op, de kastelein zegt eens iets. Eind van het verhaal: de wouten, koffer openmaken. Plato zei ooit dat de kennis begint met zelfkennis. Dat hebben die drie begrepen.’
John: ‘Iedereen kletst uiteindelijk. Iedereen. En hoe groter de worst die je voor ze hangt, hoe sneller. Wij hebben nu die zaak van de vermiste Elke Wevers uit België, net over de grens bij Sittard, er is een beloning van 25.000 euro uitgeloofd. Er zijn mensen die iets weten over haar verdwijning. Bij een van die mensen gaat dat kriebelen, dat vooruitzicht op 25.000 euro. Je moet hebzucht nooit onderschatten.’
Ben: ‘Het milieu ziet je als privédetective uiteindelijk als een verrader. Dat is op zich niet erg. Maar je ziet na zestig jaar in dit vak wel steeds meer mensen die je wel eerlijk en correct vindt, afstand van je nemen. Dat betekent dat er in je omgeving steeds meer criminelen komen. Ik zou het nooit meer doen, privédetective worden. Echt nooit meer. Ik heb twee huwelijken naar de kloten zien gaan, ik heb mijn kinderen niet groot zien worden, in klinieken gelegen met mijn burn-out. Ik heb een prijs betaald voor dit vak, dat kan ik je vertellen.’